Summary on

The prognostic impact of mechanical atrial dysfunction and atrial fibrillation in heart failure with preserved ejection fraction

English summary

Background

Heart failure with preserved ejection fraction (HFpEF) is a condition where the heart pumps normally but doesn’t relax properly. Many HFpEF patients also have atrial fibrillation (AF), an irregular heart rhythm. We investigated whether poor movement of the heart’s upper chambers (atria), called mechanical atrial dysfunction, affects patient outcomes more than AF itself.

What We Did

We studied 258 HFpEF patients, dividing them into three groups:

  1. No AF: No history of atrial fibrillation (112 patients).
  2. Paroxysmal AF (PAF): Occasional AF episodes (56 patients).
  3. Sustained AF (SAF): Continuous or recurring AF (90 patients).

We used advanced imaging and monitoring to measure atrial function and observed patients over time to track health outcomes.

What We Found

  • Atrial function worsened as AF stages progressed:
    • No AF: 30.5% strain (good atrial function).
    • PAF: 22.3% strain.
    • SAF: 13.9% strain (poor atrial function).
  • Poor atrial function predicted worse outcomes, even more than the presence or severity of AF.
  • AF’s negative impact on outcomes was largely explained by reduced atrial function.

Conclusion
Atrial dysfunction is a stronger predictor of poor outcomes in HFpEF than AF alone. This suggests that focusing on improving atrial function might help slow disease progression and improve outcomes for HFpEF patients, with or without AF.

Nederlands samenvatting

Achtergrond

Hartfalen met een behouden ejectiefractie (HFpEF) is een aandoening waarbij het hart normaal pompt, maar niet goed ontspant. Veel HFpEF patiënten hebben ook atriumfibrilleren (AF), een onregelmatig hartritme. We onderzochten of een slechte beweging van de bovenste kamers van het hart (atria), mechanische atriale disfunctie genoemd, meer invloed heeft op de resultaten van patiënten dan AF zelf.

Wat we deden

We bestudeerden 258 HFpEF-patiënten en verdeelden ze in drie groepen:

  • Geen AF: Geen voorgeschiedenis van boezemfibrilleren (112 patiënten).
  • Paroxysmaal AF (PAF): Af en toe AF episodes (56 patiënten).
  • Aanhoudend AF (SAF): Continu of terugkerend AF (90 patiënten).

We gebruikten geavanceerde beeldvorming en monitoring om de functie van de boezems te meten en observeerden patiënten in de loop van de tijd om de gezondheidsresultaten te volgen.

Wat we vonden

De boezemfunctie verslechterde naarmate het AF-stadium vorderde:

  • Geen AF: 30,5% rek (goede beweging).
  • PAF: 22,3% rek.
  • SAF: 13,9% rek (slechte beweging).

Een slechte atriumfunctie voorspelde slechtere resultaten, zelfs meer dan de aanwezigheid of de ernst van AF. De negatieve impact van AF op de uitkomsten werd grotendeels verklaard door verminderde atriumfunctie.

Conclusie

Atriale disfunctie is een sterkere voorspeller van slechte uitkomsten in HFpEF dan AF alleen. Dit suggereert dat focussen op het verbeteren van de boezemfunctie zou kunnen helpen bij het vertragen van de ziekteprogressie en het verbeteren van de uitkomsten voor HFpEF-patiënten, met of zonder AF.